Op grond van artikel 2 Bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht (Bor) kan, als is voldaan aan de in dat artikel genoemde eisen, vergunningvrij worden gebouwd. Het kan dan gaan om bijvoorbeeld een aan- of bijgebouw.  Dat geldt echter alleen voor het achtererfgebied.

Over wat het achtererfgebied nu precies inhoudt ontstaat regelmatig verschil van inzicht.

Op 15 juli 2020 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak gedaan over een geval waarbij een eigenaar van een woning in de wijk Hoornseveld van Zaanstad een berging had gebouwd. Volgens de gemeente Zaanstad was de berging voor de voorgevel en niet in het achtererfgebied gebouwd.  De berging was volgens de gemeente dus niet vergunningvrij en de gemeente wilde ook geen vergunning verlenen. De gemeente ging over tot handhaving en eiste dat de berging op straffe van een dwangsom van 2.500 Euro zou worden verwijderd.

Volgens de bouwende partij was wel degelijk gebouwd in het achtererfgebied. Het feit dat de woning een L vorm heeft zou betekenen dat alleen het  dichtst bij de straat liggende deel van de gevel in juridische zin als voorgevel moet worden gezien. Een meter daarachter bevindt zich het achtererfgebied, zo luidde het betoog. Bovendien zou het gelijkheidsbeginsel zijn geschonden, er was een vergelijkbaar geval bekend waarin de gemeente wel een vergunning had verleend.

De rechtbank en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State stelden de gemeente in het gelijk.

De Afdeling verwees naar een eerder uitspraak van 29 mei 2019; ECLI:NL:RVS:2019:1725 . Op grond daarvan moet het achterfgebied worden bepaald door vast te stellen wat de voorgevel van het hoofdgebouw is. Daarbij moet primair worden afgegaan van de ligging van de voorgevelrooilijn zoals die in het bestemmingsplan of de bouwverordening is aangegeven, zoals artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor bepaalt. Als dan nog twijfel bestaat, zal de feitelijke situatie doorslaggevend zijn voor de vraag waar zich de voorgevel bevindt.

In dit geval stond in het bestemmingsplan en in de bouwverordening niets over de ligging van de voorgevelrooilijn, dus moest de ligging van de voorgevel bepaald worden aan de hand van de “feitelijke situatie”. Dat laat natuurlijk ruimte voor verschillende interpretatie.

De Afdeling baseert zich daarom bij haar beslissing op de nota van toelichting bij het Besluit Omgevingsrecht (“Besluit van 4 september 2014 tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht en diverse andere algemene maatregelen van bestuur in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht” (Stb. 2014, 333, blz. 29 en 30).

In genoemde toelichting wordt door de wetgever gesteld dat  de voorkant van het hoofdgebouw wordt gevormd door de gevel die bepalend is voor de hoofdmassa van het hoofdgebouw. Ondergeschikte aan- of uitbouwen, zoals erkers of uitgebouwde vestibules, blijven dus buiten beschouwing bij het bepalen van de voorgevel.

Verder volgt uit de toelichting dat de voorgevel in de regel het geveldeel aan de voorkant met het grootste oppervlakte is, en dat de hoofdmassa van het hoofdgebouw aan de voorzijde ook kan bestaan uit meer dan één geveldeel. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als de hoofdmassa van een hoofdgebouw L-vormig of T-vormig is. Bij dergelijke situaties, waar de voorgevel verspringt, kan de lijn die bepalend is voor het achtererfgebied, in een knik evenwijdig met deze geveldelen meelopen.

De Afdeling komt op grond van deze overweging tot de conclusie dat de L vormige voorgevel als geheel de voorgevel vormt. Een meter daarachter ligt het achtererfgebied . De berging is dus niet vergunningvrij gebouwd en moet worden afgebroken.

De Afdeling oordeelt ten slotte dat het gelijkheidsbeginsel in deze zaak niet van toepassing is. Er is aangetoond dat een vergunning is verleend voor een berging in een vergelijkbaar geval, maar dat is per ongeluk gebeurd. Dit is volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling onvoldoende voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel. Voor toepasselijkheid van het gelijkheidsbeginsel moet kunnen worden aangetoond dat sprake is van een min of meer stelselmatige toepassing.

Heeft u vragen of bijstand nodig bij vergunningvrij bouwen en/of handhavingskwesties?

Neem dan vrijblijvend contact op met mr Mascha Jonkman: jonkman@jadvocaten.nl, 0625000951.

Comments are closed

%d bloggers liken dit: