Op grond van artikel 7:274 lid 1 sub e BW kan de rechter een vordering tot vaststelling van het tijdstip van beëindiging van de huurovereenkomst worden toegewezen:
“indien de verhuurder een krachtens een geldend bestemmingsplan op het verhuurde liggende bestemming wil verwezenlijken”.
Deze bepaling was het onderwerp van een arrest van het Hof te Den Bosch van 31 augustus 2010, LJN BN7353. In deze zaak had een verhuurder een woning bij een bedrijf, met de bestemming bedrijfswoning, als niet-bedrijfswoning verhuurd.
Verhuurder was met huurder overeengekomen dat huurder de woning zou ontruimen indien verhuurder de woning aan een medewerker als dienstwoning ter beschikking zou willen stellen.
Deze situatie deed zich voor. De huurder weigerde om te vertrekken, met een beroep op huurbescherming. Verhuurder deed een beroep op bepaling 7:274 lid 1 sub e BW, hij wilde de bestemming bedrijfswoning verwezenlijken.
De kantonrechter te Venlo wees de vordering toe, maar verklaarde het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad. De huurder ging in beroep.
Het Gerechtshof constateert onder meer op grond van een arrest van de Hoge Raad van 3 januari 1997, NJ 1997, 208 , LJN ZC2236 dat artikel 7:274 lid 1 sub e BW in principe voor de overheid is geschreven. De overheid is in staat om alle betrokken belangen op een bestuursrechtelijk niveau af te wegen. Een particuliere verhuurder kan dat niet, en kan slechts dan op grond van de wens tot verwezenlijking van een bestemming overgaan tot opzegging van de huur van een door hem verhuurde woning, indien de ontwikkeling van de gemeente tot verwezenlijking van die bestemming noopt.
Het Hof constateerde dat verhuurder daar niets over heeft gesteld, en vernietigt het vonnis van de kantonrechter. Niet is gesteld of gebleken, zo overweegt het Hof, dat verhuurder ooit door de gemeente is aangeschreven om de woning volgens het bestemmingsplan te gebruiken.
Duidelijk is dat ontbinding van de huurovereenkomst op grond van het niet overeenstemmen van het gebruik met een geldend bestemmingsplan voor particuliere verhuurders geen eenvoudige zaak is. Het is de vraag wanneer een “ontwikkeling van de gemeente tot verwezenlijking van een bestemming noopt”. Deze stelling veronderstelt dat sprake moet zijn van een bepaald publiek belang bij verwezenlijking van een bestemming. Is daarvan sprake als wel sprake is van een handhavingsactie door de gemeente (en een ieder kan daarom verzoeken) of moet er meer aan de hand zijn?
Mr. M.C. Jonkman, advocaat vastgoed en omgevingsrecht
Comments are closed