Uit een uitspraak van de Rechtbank Leeuwarden, LJN: BA9073 , 72399 / HA ZA 05-846 van 16 mei 2007 uitspraak blijkt in welke onverkwikkelijke juridische complicaties een verzekerde verzeild kan raken in geval van brand. In casu ging het om een echtpaar dat in het jaar 2000 een nieuw zeiljacht had aangeschaft. Het zeiljacht was verzekerd.
Kort na aanschaf ging het jacht in vlammen op. De verzekeraar liet een expertise verrichten. De experts kwamen tot de conclusie dat geen technische oorzaak voor de brand was te vinden, en dat dus sprake moest zijn van brandstichting. In de uitspraak wordt de conclusie van de experts als volgt verwoord:
“wegens het ontbreken van een technische-, chemische- en/of atmosferische oorzaak kan gesteld worden dat de brand ontstaan is door het al dan niet opzettelijk bijbrengen en/of achterlaten van vuur, al dan niet vergezeld van een brandversneller en/of ontsteking.”
Het zal de lezer duidelijk zijn dat het feit dat een dergelijke conclusie de toets van de logica niet kan doorstaan. Uit het feit dat geen oorzaak is gevonden, kan uiteraard niet de conclusie worden getrokken dat sprake is van brandstichting, laat staan door de hand van verzekerden.
De politie heeft de verzekerden als verdachten gehoord, maar verder niets ondernomen omdat zij geen bewijzen vond van een eventuele brandstichting. De verzekeraar weigerde de schade te vergoeden omdat volgens haar experts sprake wel sprake zou zijn van brandstichting.
De verzekeraar vond het verdacht dat ten tijde van de brand weinig zaken op het jacht aanwezig waren. Ook verdacht was volgens de verzekeraar dat verzekerden bij de jachtwerf hadden geklaagd over de kwaliteit van het jacht, en dat zij tijdens de brand bovendien, voorzien van zwemvesten, overboord waren gesprongen.
Er volgde een zeven jaar durende procedure.
In 2001 heeft de verzekerde een expertise laten verrichten door TNO, waaruit naar voren kwam dat de brand zou zijn ontstaan in het motorcompartiment, en er geen aanwijzingen waren voor brandstichting. De Rechtbank benoemt een deskundige die tot dezelfde conclusie kwam.
De verzekeraar trok alle mogelijke juridische verweren uit de kast om alsnog niet tot uitkering over te hoeven gaan. Het advies van de deskundige van de rechtbank werd door de verzekeraar betwist. Daardoor ontstond verdere vertraging: tussentijds werd door de Rechtbank een andere deskundige aangewezen.
Nadat diens adviezen gereed waren liet de verzekeraar nogmaals een eigen expertise verrichten.
Aanvullend wierp de verzekeraar op dat verzekerden geen beroep op de verzekering zou toekomen omdat door verzekerden verzwegen zou zijn dat een hen ooit in een echtscheidingsprocedure van meineed werd verdacht. Ook zou verzekerden hun eis juridisch niet goed hebben geformuleerd, zou de schade te laat zijn gemeld, zouden verzekerden te laat een tegenexpertise hebben laten verrichten, en zouden verzekerden hebben verzuimd te melden dat zij door justitie waren gehoord.
De Rechtbank wees deze verweren van de verzekeraar van de hand. De Rechtbank merkte op dat de meineedkwestie betrekking had op een beschuldiging van een ex-echtgenote van verzekerde in een langslepende echtscheidingsprocedure, die niets met de verzekeringszaak te maken had. Ook de overige verweren worden van de hand gewezen. De Rechtbank concludeerde dat uit de verschillende onderzoeken bleek dat de deskundigen het niet eens waren over de oorzaak, maar dat uit hun bevindingen niets bleek over een eventuele brandstichting.
Inmiddels was wel zeven jaar verstreken en veel procedureleed ondervonden.
Deze zaak maakt duidelijk dat het zaak is in een dergelijk geval direct een contra-expertise te laten verrichten en bij voorkeur in kortgeding een voorschot op de schade te claimen.
Comments are closed